Zoeken in deze blog

woensdag 31 januari 2018


Mr. G. SPONG de Mr. titel luizenvader
van de wanbeleid klas NL
 

Hij was er weer eens bij Jinek Live (met dubbele paspoorten nl en één van het meest gewelddadige land van de wereld USA) afgelopen 29 januari 2018 Mr. G. Spong de mr. titel luizenvader van de sinds 1945 wanbeleid uitvoerende VVD CDA PVDA later aangevuld met D66 en CU NL wanbeleid klas. Mr. G. SPONG was daar als (ex?) advocaat volstrekt gewetenloos om voor zijn kantoor klanten te werven om een strafrechtelijke zaak tegen de NAM te beginnen. Dat levert veel geld op in uiterst dure en rechtszaken zogenaamd om recht te krijgen die decennia gaan duren met het gevoel dat er wordt recht gedaan. Maar de enige die er schathemeltje rijk van worden en op weg zijn naar de lijst van de 160.000 multimiljonairs zijn de kantoorgenoten van de Mr titelluizenvader Mr. G. SPONG.
 
 
 
De NAM heeft een 100 jarig contract met de GAZPROM wat op zijn minst nog 40 jaar loopt. De dubbele paspoorten Jinek zit in haar programma Rusland en Poetin en eventuele zakelijk benadering door TRUMP met Rusland af te zeiken. Daarmee brengt ze ons land in gevaar want uiteindelijk wordt de schade die de NAM moet betalen ook grotendeels door Russisch gas te importeren en door te verkopen verdient. En dan maar hopen dat het EURO gezeik tegen Poetin er maar niet voor zorgt dat hij de overeenkomst verbreekt. Heel het Groninger schade gebeuren staat in het teken van roepen we doen recht, maar volgens dat recht had de meeste schade het afgelopen jaar al uitgekeerd kunnen worden. Maar nu komt er pas een regeling die nu ingevoerd gaat worden en pas later uitgevoerd gaat worden. Dat is al 2 tot 3jaar doelbewuste vertraging En nu dan maar nog meer vertragen want hoe langer het duurt hoe minder schade er te vergoeden is. En het Mr. titel onkruid die iedereen in ons hele land rechteloos maakt woekert voort en verstikt ieder recht met de Mr. luizenvader Mr. G SPONG en de volgens de Nederlandse wetgeving criminele witwas faciliterende Orde van Advocaten als verstikkingsleiders U BENT RECHTELOOS bij TUCHTRECHT.       
 
 

Het mr. titel onkruid woekert voor. Kijk maar naar de 2e kamer en de VVD De grootste rovers hebben allemaal een Mr. titel. Kijk maar naar Alphen aan den Rijn waar PVDA Intrum burgemeester Mr. Bruinsma als hooft van de politie een gemeenteraadslid een strafblad bezorgde omdat ze over zijn laakbare gedrag bij de commissaris van de Koning had geklaagd en de man zijn met niets doen graaiende intrum status dreigde kwijt te raken. Ook dat is corruptie.

Advocaten zijn ondernemers en direct daarna gaat het mis met de vergelijking tussen ondernemers en advocaten. Want dan worden we geconfronteerd met het poldermodel in Nederland en de wettelijke afgedwongen winkelnering( me moet verplicht gebruik maken van een advocaat). We hebben besturen en commissies overal voor. Dus zijn er de orde van advocaten die toeziet op de goede werking van de advocaten zodat de kernwaarde van de advocatuur worden uitgevoerd. Dat heeft mij in een ander artikel over een uitgever verleidt te schrijven dat dit het lachertje van de eeuw is en de foto daarvan hier maar opnieuw heb geplaatst. Dan is er een groot aantal advocaten die zijn ook rechters. De plaatsvervangende rechters/advocaten. Daar kom ik zo op terug. Dan zijn er besturen van rechters en rechtbanken enz. enz. En dat besturen gaat nu niet zo lekker als er een Mr. bij aanwezig is in deze besloten wereld.
 
 
 
We hoeven alleen maar te kijken naar het ministerie van Justitie en daar leidinggevende mr. titels zoals Mr. Piet Hein Donner Mr. Ernst Hirsch Ballin Mr. Ivo Opstelten Mr. Ard van der Steur allemaal leiders die wegens voorliegen ven de 2e kamer zijn weggestuurd van het ministerie van Justitie en toen Mr. Fred Teeven staatssecretaris naar het bonnetje liet zoeken door de commissie Oosting II deze tot de conclusie kwam dat het ministerie bestond uit groepjes ambtenaren die elkaar niet vertrouwden en niet met elkaar communiceerden. Kortom er heerste chaos op het ministerie van Justitie. Gewoon wanbeleid (maar de beeldvorming door VVD zegt wat anders) decennia lang is daar niets aan gebeurt en nu nog niet.  

Dat gaat niet zo goed dat besturen. Dus gaan de besturen van advocaten en rechters aan de slag met elkaar en vinden dan dat toch dat er wel heel wat zaken zijn waar wij het klootjesvolk ons heel erg druk over maken en graag ons recht halen. Maar organisatorisch is dat lastig en omdat het al zo gegroeid is dat we overal een advocaat bij nodig hebben zelfs bij het kantongerecht wordt dat ook geadviseerd via de besturen de 17.000 advocaten aangemoedigd om zaken die er niets toe doen in de Mr. titel ogen te ontmoedigen. Wat gebeurd en dan eigenlijk? Eigenlijk gebeurt er dan dat onze rechten worden ingeperkt door besturen die daarvoor geen enkele bevoegdheid hebben.

 



De plaatsvervangende rechters / advocaten is ook zo’n probleem. Bij meervoudige kamers van 3 rechters zijn er heel veel plaatsvervangende rechters / advocaten. Na de 2e wereldoorlog was het zo dat als je naar de rechtbank ging het kon voorkomen dat je een plaatsvervangende rechter had die uit hetzelfde kantoor kwam als de advocaat van degene die je voor de rechter had gedaagd. Dat riekt niet naar belangenverstrengeling dat is belangenverstrengeling. Er zijn heel wat processen over gevoerd en uiteindelijk komt tegenwoordig de plaatsvervangende rechter/advocaat uit een ander juridisch district.  Maar als je net zoals ik landelijk werkte en eigenlijk ook internationaal want ik had het hoofdkantoor in Duitsland werkt dat natuurlijk ook niet. En dat er, wat ik steeds zeg, de mogelijkheid bestaat uit een rechtbank met drie rechters waar er twee dan plaatsvervangend rechter /advocaat kunnen zijn en de voorzitter altijd een beroepsrechter is, als er belangen van de advocatuur in het geding zijn de twee plaatsvervangende rechters/advocaten over de voorzitter heen stemmen om hun advocatenbelang veilig te stellen. Daar horen we niets van want er mag door de rechters niets over naar buiten worden gebracht. Maar dat het regelmatig fout gaat blijkt uit een documentaire: “Kijken in de ziel van de rechters” uitgezonden op NPO2 juni 2015 dat er één rechter was die zover ging als mogelijk was en het over één zaak ging wat hem niet lekker zat omdat er over hem heen was stemt kennelijk waar hij het niet mee eens was omdat de wet dat natuurlijk anders aan gaf. Hij heeft dat aanzienlijk voorzichtiger gezegd dan ik nu opschrijf maar omdat ik dit fenomeen van de belangenverstrengelende advocaten ken, merkte ik dat gelijk op. Naar buiten toe dus iets laten zien dat mensen zoals ik gelijk hebben.


Dan zien we Mr. Astrid Holleeder die al sinds 2000 lid is van de criminele organisatie van haar grote liefde de Hakkelaar en ook nog als advocaat werkte tot en met 2016 waar ze ook nog eens advocaat van de maand werd. IN 2016 notabene Mr. titel onkruid. Dan gaat Peter R de Vries, loopjongen van de hakkelaar 100% onderwereld PR publicist voor de gezusters Holleder en de ex vrouw van Sam Klepper en ex vriendin van Willem Holleeder, in februari 2018 een programma starten “DE RAADSKAMER” geheten. Dat is mooi om de rechtbank tegen Willem Holleeder te beïnvloeden. De Hakkelaar/Mr. Astrid Holleeder en Sandra Den Hartog met de in 1995 al door de onderwereld crimineel verklaarde Peter R de Vries grotere criminelen zijn dan Willem Holleeder maar dat er veel bestuurlijke Mr. titels bij het OM enz. heerlijk mee profiteren en daarom dit criminele gezelschap gerieven.

 


Met het tuchtrecht is het werkelijk ouderwets. Dan woon je in Breda en dan ga je een klacht indienen tegen je advocaat die in Eindhoven zit dan moet je een klacht indienen bij de deken die in ’s-Hertogenbosch zit die wijst de klacht dan af en verwijst naar de Raad van Discipline en het adres is dan postbus 3115 4800 DC in Breda. Ga je dan later in hoger beroep dan moet je naar het Hof van Discipline postbus 132 4840 AC Prinsenbeek en Prinsenbeek is gemeente Breda. Als je het zoal bekijkt heb je al geen schijn van kans ooit maar een tuchtrechtzaak te winnen want in deze gesloten wereld kent men elkaar allemaal. En dat is gebleken. Ik ga langs wat ongebruikelijk paden alsnog proberen mijn tuchtrecht gelijk te halen. Ik heb daar al een boek overgeschreven en deze nieuwe zaak gaan we uitvoerig behandelen op vrijmoedcrime.blogspot.com en daar komt later een vervolg op het eerste boek, want een ding is zeker “het tuchtrecht in Nederland werkt voor geen meter” door het Mr. titel onkruid.


maandag 22 januari 2018

 
 
Eén-partijstaat Nederland
(koningshuis)
De dictatuur van CDA VVD PVDA
65% burgermeesters zijn CDA VVD PVDA
ANNO 2018

Ik ben een artikel tegengekomen die eigenlijk constateert dat er helemaal geen democratie is in Nederland en dat artikel stamt al uit 1990. Nu in 2018 is dat nog steeds actueel en erger geworden Een aantal maanden geleden tijdens de vakantie was er een aantal uitzendingen van het FILOSOFISCH KWINTET over de democratie waar eigenlijk hetzelfde werd gezegd zij het wat ingepakt omdat men weet dat men anders wordt weggezuiverd. Mijn artikelen over het volstrekte wanbeleid van de 3 partijen VVD PVDA CDA die in feite te macht hebben gegrepen en zijn ondersteund door D66 en CU ook al eerder kloppen dus volkomen. 



Ook de altijd brullende TOP-ADVOCAAT Mr. G. SPONG dat de overheid volgens haar eigen wetgeving de grootste criminele organisatie is van Nederland Vandaar dat er te zeggen valt de maffia regeert. Kijk ook naar Groningen buitengewoon slecht. Het lijkt er op dat er wel wat aan het veranderen is. Iedereen ziet de leugens en het bedrog van de politici en de regeringen en zijn dat meer dan zat. En dat is anders dan in 1990 toen we nog geloofde dat we in een zogenaamde economie leefde en we de politici nog vertrouwde. Dat is na de crisis van 2008 sterk veranderd.  




 

 

Bronvermelding in het artikel

Eén-partijstaat Nederland

Zal er, als een gevolg van de recente ontwikkelingen in Oost-Europa, in Nederland eindelijk een nieuw democratisch bewustzijn ontstaan? Suggesties van enkele burgemeesters wijzen in die richting. Ook de vorming van de commissie-Deetman, gericht op bestuurlijke vernieuwing, is een signaal. Hoogste tijd: er is reden tot grote bezorgdheid over het democratisch gehalte van de machtsvorming en de machtsuitoefening in Nederland.
Door J.W. Oerlemans – woensdag 14 februari 1990

De democratische regimes van West-Europa verkeren de laatste tijd in een bijzonder comfortabele positie. Zelden of nooit wordt de legitimiteit van de democratische machtsuitoefening in twijfel getrokken of aan een serieuze beoordeling onderworpen. De parlementaire democratie, zo is immers de overtuiging, is de beste regeringsvorm ter wereld. Wat kan er eigenlijk verkeerd gaan? Zelfs alle boekhoudkundige capriolen, onuitvoerbare besluiten en publieke schandalen kunnen ons systeem niet deren. Alleen al het feit dat die aan het licht komen, is immers een bewijs voor de openheid en de hoge morele standaard van de democratie – en dat is de reden tot innige tevredenheid.

Er mogen dan wel eens krankzinnige wetten worden uitgevaardigd en er mag in de regel met geld worden gesmeten, maar we hebben toch onze beroepsinstanties en onze vrije pers en onze rechtvaardig gekozen volksvertegenwoordiging? Er zijn dus garanties en correctiemogelijkheden genoeg. Zo wordt elke principiële vraag naar het democratisch gehalte van ons systeem vaak al gesmoord voordat zij gesteld wordt. Het ziet er naar uit dat aan deze zelfvoldaanheid nu een eind moet komen.

Na de ondergang van het Derde Rijk waren de Westerse democratieën de glorieuze kampioenen van de vrijheid. Met recht en reden postuleerde het Westen zich als het centrum van de politieke deugd, als de toonkamer van tolerantie en rechtvaardigheid. De democratie, die zichzelf steeds een probleem behoort te zijn, veranderde echter in een soort geloof en sloot zich daarmee af van elke vorm van principiële zelfkritiek.

De herinnering aan de diabolische misdadigheid van het verslagen Derde Rijk was meer dan voldoende om elke kritiek op het eigen systeem bij voorbaat kansloos te maken. Bovendien leek de hoogconjunctuur van de jaren zestig het bewijs te leveren dan onze regeringsvorm niet alleen rechtvaardig was, maar ook bijzonder doelmatig en zegenrijk. Alleen een generatie marxistische studenten en docenten die in de jaren zeventig de universiteiten overspoelde, waagde het een afwijkende visie naar voren te brengen, maar deze was in haar warrigheid dermate potsierlijk dat men er uitsluitend in slaagde de universiteiten op hun kop te zetten.

Het nazi-trauma, aangewakkerd door enkele oprispingen van neonazisme en door een uitgebreid ritueel ter herinnering aan het oorlogsleed, bracht de democratische machthebbers in een begenadigde positie. Zij beschikten daarmee over een permanent excuus voor de eigen tekortkomingen, die dan ook niet als tekortkomingen werden gezien, maar als de onvermijdelijke spaanders bij het hakken of als gevolg van het menselijk tekort.

Deze politieke excuuscultuur wordt nog eens versterkt door de permanente aanwezigheid van socialistische terreursystemen elders. Al hebben sommige Westerse socialisten lange tijd – soms zeer lang – een zodanig zwak gehad voor hun kameraden in Oost-Europa en Azië dat ze er geen kwaad van konden horen, voor de meesten van ons was de perversiteit van deze marxistische regeringen terecht een reden om ons nog eens extra op de borst te slaan.

Maar hoezeer wij dan ook moreel, sociaal en economisch verheven waren boven deze dwangstelsels van hun moordende gelijkheidswaan, voor ons heeft het langdurige bestaan van onder meer de Oostbloksystemen, naast het nazi-trauma, het nadeel gehad dat ondanks al onze democratische vormen en figuren ‘de politiek’ zich voltrok en een sfeer van principiële kritiekloosheid.

Laten wij de blik verder vooral op Nederland richten. Door dit ontbreken van enige vorm van fundamenteel wantrouwen tegen de democratische machtsvorming en machtsuitoefening, heeft de politieke machinerie ongemerkt veel meer speelruimte gekregen dan wenselijk is. “De politiek” met inbegrip van de inmiddels gepolitiseerde bureaucratie, lijkt zich meer dan ooit te hebben ontwikkeld tot een min of meer gesloten circuit van partijleden.

Nu zou men kunnen tegenwerpen, dat er toch nauwelijks gesproken kan worden van een gesloten circuit omdat het om een meerpartijenstelsel gaat met een redelijke onderlinge concurrentie tussen de partijen. Oppervlakkig gezien moge dat waar zijn, maar men vergeet dan dat de ideologische verschillen tussen  de grote partijen inmiddels zo gering zijn geworden dat zij nauwelijks veel meer zijn dan ondergeschikte varianten van eenzelfde attitude.

Deze principiële eensgezindheid van de grote partijen wordt weliswaar zo nu en dan aan het oog onttrokken doordat zij zich op gezette tijden in allerlei bochten wringen om een soort eigen identiteit naar voren te brengen en incidenteel flink ruzie te zoeken over min of meer ondergeschikte kwesties, maar deze theaterstukjes kunnen toch nauwelijks verhullen dat de rollen die men speelt sterk aan elkaar verwant zijn.

De sociaal-democraten hebben gaandeweg tal van liberale beginselen omhelsd, de liberalen hebben zich inmiddels bijzonder ruimhartig opengesteld voor socialistische nivelleringsdoeleinden en de christen-democraten hebben een soort wazigheid ontwikkeld die het midden houdt tussen socialistisch liberalisme en liberaal socialisme. Deze is dan wel enigszins christelijk geparfumeerd, maar zo discreet dat het de socialisten en liberalen, die inmiddels een zeker respect voor christenen hebben ontwikkeld, nauwelijks kan storen.

Het gevolg is dat wij, afgezien van wat politiek kleingoed ter linker- en ter rechterzijde, en van de vriendelijke triangel van D66, in feite te maken hebben met een eenpartijstelsel.

Van een effectieve oppositie kan dan ook nauwelijks sprake zijn. Uiteraard doen zich tussen de grote partijen allerlei persoonlijke irritaties en ook politieke wrijvingen voor, maar die vind je evenzeer binnen de partijen. De ideologische onzekerheid binnen deze partijen leidt immers tot tal van interne problemen, te meer omdat men in het openbaar toch met een soort eigen gezicht te voorschijn moet komen. Die behoefte aan een eigen gezicht doet zich overigens bijna alleen voor bij het naderen van de verkiezingen, als men zich weer herinnert dat men de burgers nodig heeft om in het zadel te blijven.

Nu de grote partijen niet meer over ondubbelzinnige beginselen beschikken en dus evenmin over een duidelijke waardenhierarchie, verkeert de politicus in een enigszins verwarrende situatie. Want welk belang heeft hij er bij om partijpolitiek te bedrijven als zijn partij geen eigen beginselen meer heeft? Als er geen ‘hogere’ belangen meer zijn die hem voortdrijven, wat houdt hem dan nog in beweging? Op grond waarvan bepaalt hij zijn keuzen en zijn stellingname? Op grond van het partijbelang? Maar als de partij geen duidelijke ideologische belangen meer heeft, resteert eigenlijk maar een soort belang: zijn eigenbelang, dat wil zeggen zijn sociale status, zijn carrierekansen, zijn publieke bekendheid, zijn ijdelheid.

Als dit in zijn algemeenheid waar is, zou dat tevens verklaren dat ‘de politiek’ vaak zo weinig is geïnteresseerd in wat de gewone burgers er allemaal van denken en vinden, alle obligate inspraak en openheid ten spijt. Nu is elke niet-criminele ambitie volstrekt legitiem in een liberale staat, ook als dit vrijwel uitsluitend op eigenbelang is gericht. Maar bij de politieke ambitie doet zich het probleem voor dat het beroep zelve bij uitstek eisen stelt die zich weinig verdragen met overwegend egoïstische en narcistische motieven. De democratische politicus wordt geacht juist in de eerste plaats de maatschappelijke belangen, zo niet het levensgeluk van anderen te behartigen.

Elk beroep kent weliswaar zijn eigen verantwoordelijkheden, maar het beroep van politicus bestaat vrijwel uitsluitend uit de opdracht verantwoordelijkheid te dragen en verantwoording af te leggen. In een ik-gerichte maatschappij met ik-gerichte politici lijkt het moreel gewicht van deze opdracht echter vederlicht te zijn geworden. Een politicus die niet (meer) over een eigen ideologische en morele kern beschikt, wordt in zekere zin onbetrouwbaar. Het hoeft dan ook niemand te verbazen als hij met narcistische willekeur dwaasheden verzint en spilzieke plannen opzet waar geen burger om heeft gevraagd.

Graag zal hij zich overgeven aan de mode van de dag omdat daaraan de minste risico’s zijn verbonden en zijn ijdelheid daarmee het meest is gebaat. Zijn eerste zorg is immers zichzelf te ‘profileren’, onverschillig of hij met zijn plannen verwarring sticht, ongeacht of zijn beleid chaotische gevolgen heeft. Kenmerken voor deze lichtzinnige situatie is dat het politiek bedrijf steeds meer is gaan lijken op een warrig soort boekhouden. Er wordt voortdurend met financiële posten geschoven en gedaan, zonder dat iemand eigenlijk nog precies weet wat het zwaarst zou behoren te wegen, want daarvoor ontbreken de beginselen en de bijbehorende waardenhierarchie.

Men kan een dergelijk beleid dan wel ‘pragmatisch’ noemen, maar daarmee wordt het geen haar beter. In feite beoefent men, in zijn eigen politieke radeloosheid, een vorm van willekeur. Er worden besluiten genomen die vervolgens weer worden ingetrokken, wetten uitgevaardigd die niet worden uitgevoerd of weer snel worden gewijzigd, bezuinigingen afgekondigd waaroven men nooit meer iets hoort, belastingverlagingen aangekondigd terwijl belastingverhogingen al weer in de maak zijn.

Zo worden de burgers opgescheept met een bijna chronische verwarring. De inconsequenties en inconsistenties die over de burgerij worden uitstort, vormen niet alleen een aantasting van de spil van elke vorm van behoorlijk bestuur, de rechtszekerheid, maar hebben ook nog tot gevolg dat het respect voor ‘de politiek’ en dus voor het democratisch bedrijf dreigt af te nemen.

De afkalving van het politiek verantwoordelijkheidsgevoel gaat bovendien gepaard met een zekere oligarchisering van de politieke macht. Binnen het machtsblok van de drie grote partijen worden alle openbare functies van belang verdeeld, inclusief vele zetels in de top van de bureaucratie.

Daarbij dient men te bedenken dat slechts zo’n vier procent van de kiezers partijlid is. Van die vier procent is slechts een klein percentage, naar schatting niet meer dan tien procent, aanwezig op partijvergaderingen, waar onder meer wordt bepaald welke partijleden voor welke functies in aanmerking komen. Dit betekent dus dat een minuscule minderheid van ongeveer 0,4 procent van de kiezers de personele bezetting van de overheid bepaalt. Het is duidelijk dat bij dergelijke verhoudingsgetallen het algemeen kiesrecht nauwelijks nog een correctieve functie kan hebben en dat het begrip democratie hier nauwelijks nog van toepassing is.

In een vroegere fase van onze democratie, toen ideologische gedrevenheid nog een belangrijk selectiecriterium was, toen de politieke participatie van de kiezers nog een grote rol speelde en toen de bureaucratie nog ruim openstond voor partijloze deskundigen, waren politici in de eerste plaats afgevaardigden, lasthebbers met een duidelijke morele gebondenheid aan hun kiezers.

Nu echter de politieke beginselen van weleer zozeer zijn vermengd en vervaagd dat de inzet van de politicus niet meer overwegend wordt bepaald door zijn betrokkenheid bij de publieke zaak en door zijn specifieke moraliteit, maar in de eerste plaats door zijn persoonlijke ambitie, is er een geheel nieuwe situatie ontstaan. ‘De politiek’, in feite beheerst door een blok van drie grote partijen, heeft inmiddels alle kenmerken gekregen van een carrièreoligarchie, waarbinnen een zeer beperkt aantal ambitieuzen de dienst uitmaakt. Daarmee is het beroep van politicus één van de vele carrièreberoepen geworden en de politiek, tot op zekere hoogte, een bedrijf als een ander.

Als je het daarin tot iets wilt brengen, zul je in de eerste plaats de spelvormen van het machtcircuit in acht moeten nemen. Wie als fractievoorzitter in de Provinciale Staten de ambitie heeft gedeputeerde te worden, zal op zijn tellen moeten passen en geen standpunt moeten innemen dat de commissaris of de partij zou kunnen mishagen, hoe rationeel en consistent dat standpunt ook is. Door dergelijke vormen van mentale afhankelijkheid is er een zekere feodalisering van het politieke bedrijf ontstaan. De democratische procedures worden weliswaar in acht genomen, maar de meningsvorming en  de besluitvorming volgen allerlei kanalen en sluizen die voortdurend onder druk staan van de grote gemalen.

Evenals vele anderen wordt de politicus beheerst door carrièrebelangen. Maar terwijl de carrièrebelangen in andere beroepen bijna altijd gebaat zijn bij een consciëntieuze plichtsvervulling ten opzichte van een kritische cliëntèle, kan de politicus zich hele reeksen misgrepen permitteren. Hij kan zich immers altijd weer beroepen op gewijzigde omstandigheden, onjuiste prognoses, ‘meevallers’, ‘tegenvallers’, of de ‘politieke wil’ van de partij(en).

Hoewel politici over bijvoorbeeld universiteiten graag praten in termen van rendement, wordt de vraag naar het rendement van de politicus zelden of nooit gesteld. Want al is zijn beroep een carrièreberoep als een ander, het onderscheidt zich van alle andere beroepen doordat het is gespecialiseerd in macht. Het is deze macht die zijn beroep een zekere ‘dekking’ verleent, die hem in hoge mate vrijwaart voor een werkelijk rigoureuze beoordeling in termen van prestatie en rendement.

Daarbij komt dat, door de betrekkelijke geslotenheid van het politiek circuit en door het ontbreken van een effectieve oppositie, de politieke macht zich vaak nauwelijks serieus hoeft te storen aan de speldeprikken, het gemor, en het geprotesteer van haar cliëntèle, de burgerij.

Deze betrekkelijke onschendbaarheid wordt dus nog versterkt door de behaaglijke gedachte dat, vergeleken met het nazisme en de even gruwelijke regimes die Oost-Europa beheersten, het Westers parlementarisme een wonder is van democratisch bestuur. De politieke macht trekt ten volle profijt van de mythische overtuiging dat er in een door algemeen kiesrecht en een meerpartijensysteem beheerste staat nauwelijks iets wezenlijks mis kan gaan: wat men nu in Oost-Europa ook lijkt te willen geloven. Bijna niemand lijkt zich hier dan ook zorgen te maken over de vergaande vervreemding tussen kiezers en ‘gekozenen’ (of eigenlijk meer ‘gecoöpteerde’).

Nu dringt de vraag zich op hoe het komt dat de politieke macht geheel in handen is van een oligarchie van beroepspolitici. De opmerkelijke situatie doet zich voor dat één willekeurige beroepsgroep, waarvan samenstelling en karakter nauwelijks door de kiezers kunnen worden beïnvloed, de politieke macht vrijwel heeft gemonopoliseerd. Het is deze politieke elite die in belangrijke mate het lot bepaalt van alle andere maatschappelijke elites en sectoren en daarbij zeker niet geneigd is zichzelf te vergeten. Het bedrijfsleven, de universiteiten, de medische sector, de schrijvers, de kunstenaars en alle burgerlijke beroepsgroepen hebben geen van alle enige formele zeggenschap en hun leden zijn ook nauwelijks in de talrijke politieke instituties vertegenwoordigd. Weliswaar heeft de centrale overheid zich omringd met een serie adviesraden, waarin ook representanten van deze beroepsgroepen hun mond open mogen doen, maar deze verplichten de overheid tot weinig meer dan beleefde kennisname van hun studieuze rapporten.

Groeperingen uit de burgerij die op redelijke gronden werkelijk iets gedaan willen krijgen en over voldoende geld en energie beschikken, kunnen dan wel de rechterlijke macht inschakelen, een beroep doen op de Europese Commissie, ‘actie’ ondernemen of gaan lobbyen, maar deze middelen zijn uiterst tijdrovend en vaak ondoelmatig. Het komt er op neer dat het enorme reservoir aan ervaring, kennis van zaken en kwaliteitsbewustzijn dat in de burgerij is aan te treffen, politiek vrijwel geheel is uitgeschakeld.

De werkelijke macht ligt in handen van de paar mensen die op de vergaderingen van de grote partijen verschijnen. In dit perspectief krijgt ook het begrip ‘politieke partij’ iets schimmigs, want wat zich presenteert als een organisatie met massale aanhang, blijkt in feite te bestaan uit een handjevol vergaderaars. Indien dit allemaal juist is, zijn het ook deze minieme clubjes die de politieke koers bepalen van zowel de hogere als de lagere overheden. Wat zich aandient als een democratisch meerderheidsbeleid, is in feite het beleid van een kleine minderheid.

Nu zou er minder reden zijn tot zwartgalligheid als de niet-partijleden onder de kiezers, en dat is 96 procent van degenen die een stem hebben uitgebracht, niet gedoemd waren de rol te spelen van quantité négligeable. Hun politiek gewicht is zo gering omdat zij ten gevolge van de ideologische vervaging in feite slechts één allesbeheersende partij tegenover zich vinden. Zij stemmen nog wel, niet zozeer in de hoop met hun stem te kunnen bijdragen tot een andersoortig beleid (dat immers nauwelijks is te verwachten), maar vooral uit vrees dat de binnenlandse status-quo, die hun een redelijk consumptiepeil garandeert, anders wel eens een beetje naar ‘links’ of naar ‘rechts’ zou kunnen verschuiven.

Het heeft er alle schijn van dat de politieke elites en maatschappelijke sectoren min of meer in te kapselen of naar hand te zetten door middel van voorwaardelijke geldstromen (subsidies), fiscale verfijningen en dreigende kortingen. Opmerkelijk is overigens dat dit laatste middel, kortingen, zelden of nooit wordt toegepast op het eigen ambtelijk apparaat dat, goed gevuld met partijleden, onbekommerd kan floreren.

De schade die aan de belangen van het land wordt toegebracht doordat de politieke macht vrijwel geheel is geconcentreerd bij een kleine oligarchie, zal niet altijd volkomen aantoonbaar zijn. Maar wel is zeker dat de politieke praktijk, zoals hier afgeschilderd, weinig meer te maken heeft met het beginsel van de volkssoevereiniteit. Als ‘de politiek’ inderdaad functioneert als een min of meer eensgezind samenwerkingsverband dat zich ten opzichte van de kiezers in hoge mate heeft verzelfstandigd, kunnen we spreken van een vrijwel gesloten machtscircuit dat vrijwel ongecontroleerd zijn gang kan gaan.

Als dat juist is, is het ook zeer waarschijnlijk dat er veel verkeerd gaat. Wie over veel macht beschikt, heeft ook alle ruimte om zich over te geven aan zijn menselijke zwakheden. De politieke situatie waarin we ons bevinden, zou dan ook veel kunnen verklaren van het hobbyisme, de grilligheid en de irrationaliteit van tal van wetten en besluiten die over ons heen komen en die een aantasting vormen van de rechtszekerheid. Het is kenmerkend voor de irrationaliteit van de vele wilde voornemens en overhaaste besluiten dat deze in toenemende mate worden aangekleed met een soort slogans en ondoorzichtige modetermen, die door hun gering intellectueel gehalte nauwelijks voor discussie, democratische discussie, vatbaar zijn.

Het zijn inmiddels van die slagwoorden als ‘deregulering’, ‘afslanking’, ‘krimp en groei’, ‘schaalvergroting’, ‘doorstroming’, ‘gelijke kansen’, naast een roekeloze propaganda voor het openbaar vervoer en voor vrijwel non-selectieve vormen  van onderwijs, die inmiddels tot grote verwarring en andere rampzalige effecten hebben geleid. Het meest naargeestige is dat het ‘rendement’ ervan – eveneens zo’n kreet waarmee veel wordt gerechtvaardigd – vaak identiek blijkt te zijn met kwaliteitsverlies.

Sedert de ‘onderwijsvernieuwing’ is er inmiddels vrijwel geen student meer te vinden die, behalve een beetje Engels, een vreemde taal kan lezen, sedert de ‘schaalvergroting’ kan geen conservatorium nog behoorlijke solisten opleiden en sedert de ‘tweefasestructuur’ kunnen we alleen nog het type klaargestoomde doctor verwachten waarvoor men in het buitenland reeds de neus optrekt. Internationaal gezien is elke nieuwe Nederlandse afgestudeerde een soort halfwas – en dat in een periode waarin ook de Nederlandse grenzen verder zullen opengaan en waarin men het graag heeft over internationaal niveau.

Velen hebben het gevoel dat er iets verkeerd gaat en vinden dat de politieke macht wel erg veel speelruimte heeft en vaak absurde besluiten neemt. Toch lijkt het vertrouwen in de Westerse democratie als de beste of de minst slechte regeringsvorm nog altijd zo groot, dat de klachten tegen de huidige gang van zaken zelden een gearticuleerde, laat staan een principiële vorm aannemen. Men is immers overwegend van mening dat, zolang aan de democratische spelregels wordt voldaan, ‘de politiek’ altijd een zekere legitimiteit bezit. Lange tijd werd men daarin nog gesterkt door de mythische kracht van het begrip ‘Westerse democratie’ als het bastion van rechtszekerheid, rationaliteit en burgerlijke vrijheid.

Nu inmiddels tal van politieke waansystemen zijn ingestort en men in Oost-Europa naar democratische middelen zoekt om de politieke macht te verdelen en te reguleren, is ook bij ons in het Westen misschien het moment aangebroken om de eigen democratische praktijk met wat minder naïviteit te bekijken dan tot nu toe het geval was. Het politiek niet-actieve deel van de burgerij – en dat is ten minste 96 procent van de kiezers dat nu nog, gelaten of geïrriteerd, de ballenregen van de politieke jongleurs tracht te ontwijken – zou zich bijvoorbeeld wel eens kunnen afvragen van welke orde de democratische legitimiteit is van dat schijntje van de kiezers (0,4 procent) dat in feite het beleid bepaalt.

De auteur is (was? – RH) hoogleraar moderne geschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en is tevens verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.

Het bovenstaande artikel is verschenen op valentijnsdag in 1990, in het NRC Handelsblad, en heeft voor enorme politieke opschudding gezorgd in Nederland. Enkele kamervragen zijn erover gesteld en vervolgens is het zo snel mogelijk in de doofpot gestopt.

Hoewel dit artikel al 20 jaar oud is heeft het niets aan actualiteit ingeboet. Vanwege de belangwekkende inhoud heb ik het integraal overgenomen van de Autonome Universiteit. De vraag waarmee het essay begint moet m.i. helaas ontkennend beantwoord worden: De Nederlander is zich nauwelijks bewust van wat er boven zijn hoofd bekokstoofd wordt. De geringe weerzin tegen de jongste (poging tot) constitutionele staatsgreep door Beatrix en haar vazal Tjeenk Willink spreekt wat dat betreft boekdelen. Het vrijheidsbewustzijn bij de gemiddelde Nederlander (oh nee, die bestaat niet) is om te huilen.

 

 

donderdag 18 januari 2018

WIEBES Belastingdienst 8.0000 ambtenaren gouden handdruk
610 niet met elkaar functionerende IT systemen CHAOS liet voortbestaan
 
Een vervolg op de maffia regeert ?
 
Regeren is vooruitzien. Maar als we even naar de feitelijkheden kijken dan kunt u een artikel lezen op vrijmoedcrime.blogspot.com dat de maffia NL regeert. Nu laten we even de regering vooruitzien. 
 
 
 
Het gas in Groningen is volgens de mijnwet in ieder geval van de staat. De PVDA heeft ervoor gezorgd in 1959 dat er met Shell en ExxonMobile een onderneming tot stand kwam waar de overheid voor 40% in deel nam en Shell en ExxonMobile ieder 30% die de gasbronnen exploiteren. Maar formeel naar buiten toe zijn het alleen Shell en ExxonMobile ieder 50%. In 1986 vond de eerste aardbeving plaats. Maar dat kon niemand wat schelen. Zo is in grote lijnen de historie. Opgemerkt zij nog en dat is in de overheidsbegrotingen niet zichtbaar dat de NAM 40% overheid in de jaren 60 vorige eeuw een overeenkomst hebben gesloten met de Russische Gazprom. Zij kochten gas in voor 2 guldencenten en verkochten het door aan de Italianen voor 5 guldencenten terwijl wij 32 guldencenten betaalden en opgemerkt zij dat het een 100 jarig contract is wat nu nog geldt. Gigantische winsten waar door de versluiering op geen enkele wijze verantwoordelijkheid bij het uitgeven werd afgelegd aan de 2e kamer of de belastingbetaler. Decennia wanbeleid waar ik het regelmatig over heb. Nu naar deze tijd.
 

Dat de Nam de schade pas wil betalen als de huizen verkocht worden is gewoon schandalig mede omdat de staat daar ook bij zit voor 40%. Hoe moet je nu het volgende interpreteren? Rutte zit zondag te vertellen bij Buitenhof TV dat de afwikkeling vertraging heeft opgelopen door de informatie waar Rutte ook schuldig aan is dat het zo lang duurde omdat hij graag regeerde zonder enige kritiek van de 2e kamer en er allerlei beslissingen doorheen kon drukken zonder tegenwerking of discussie. Dat blijk uit wat minister Wiebes zei in de tweede kamer die zei dat het vorige kabinet helemaal niet had hoeven te wachten. Een kabinet waar hij notabene in zat en kans zag als staatssecretaris van de belastingen 8.000 ambtenaren (veel te veel) met gouden handdrukken weg te jagen en de chaos van 610 IT systemen die niet met elkaar communiceren te laten voortbestaan als onderdeel van het SOROS chaosplan van de vorige regering Rutte II.
 

Binnen het door de regering Rutte III gehanteerde SOROS CHAOSPLAN hebben ze het volgende beleid bedacht wat men aan het uitvoeren is. Goed vertragend idee is de NAM er tussen uit te halen. Het is helemaal niet nodig De NAM waar ook de overheid voor 40% bij zit had al lang kunnen uitkeren maar mocht dat niet van Rutte. Nu moet er een protocol komen waar dan vastgesteld in wordt hoe groot de schade is en door wie er kennelijk uitgekeerd wordt. Dit alles zorgt voor grote vertragingen wat helemaal de bedoeling is. Dat zeg ik als kabinettenvorser die wanbeleid opspoort en rapporteert. De nationale ombudsman is met zijn laatste termijn bezig want ook hij zegt dat volgens de grondwet en burgerlijk wetboek duidelijk is wie de schade moet betalen. De NAM 40% overheid 30% Shell en 30% ExxonMobile. Dus dat past niet in het kabinet Rutte III SOROS Bilderberggroep (Leve de Koning) CHAOS model Dag ombudsman.  
 

Minister Wiebes gaat het regelen Maar als je net als ik JINEK volg om te kijken of ik wanbeleid kan bespeuren en journalist Ferwerda met politici gaat praten en aan iedereen de vraag stelt wie de eerste notie van wantrouwen aan zijn broek krijgt dan weet fractievoorzitter Dijkhoff VVD al te melden dat het WIEBES is. Logisch. Let goed op Groningers. Wiebes zorgt alleen voor vertraging. Terecht wordt er door Groningse vertegenwoordigers geconstateerd dat er agressie heerst wat als er niets gebeurd tot uitbarsting kan komen. Terecht als je in onmenselijke situaties leeft en onder je eigen huis begraven kan worden als het na de zoveelste beving in stort. Maar dat is als ik het Rutte III SOROS CHAOS wanbeleid goed interpreteer ook de bedoeling dat er een agressieve uitbarsting komt. Dan ontstaat er geweld en vermoedelijk grof geweld wat door de politie en desnoods het leger erbij wordt neergeslagen. Mensen worden gearresteerd van de kapotte woningen die dan lange straffen krijgen en failliet gaan. En ja hoor grote verdiensten door dit SOROS CHAOS model Faillissementen hoeft de NAM niets meer te betalen en spaart daarmee ook voor Kabinet RUTTE 40% van de kosten uit.
 
 

Laat dat niet gebeuren Groningers. Beter is om ieder afzonderlijk aangifte te doen wegens wanbeleid kabinetten Rutte. Wanbeleid is een strafdelict. En de hoge raad heeft in een ander strafdelict al bepaald dat de ministers en de minister president bij een strafdelict onder het ambtenarenrecht vallen en dan strafrechtelijk kunnen worden vervolgd. Kunnen ze gelijk gearresteerd worden. LAAT U NIET UIT DE TENT LOKKEN GRONINGERS door deze naar maffia achtige methoden.